De Doop met de Heilige Geest

Waarover gaat het in dit artikel?

In dit artikel willen wij beschrijven, dat God eenieder van zijn kinderen op dezelfde manier liefheeft. Hij wil hen daarom, direct na hun beslissing om een kind van God te worden, een diepe relatie met hem geven. Daarom vervult de Heilige Geest hun hart gelijk na de bekering. Dat is de doop met de Heilige Geest, God antwoordt onmiddellijk op de beslissing van de bekering. Wij willen aan de hand van de bijbel laten zien, waarom wij dat denken en wij willen het dwaalspoor van charismatische en pinksterleer in Gods licht beoordelen. Zij geloven namelijk normaal gesproken1 dat de bekering en de doop met de Heilige Geest 2 van elkaar gescheiden gebeurtenissen zijn.

1 Betekenis van de term in het Nieuwe Testament

De term „doop met de Heilige Geest“ vinden we in alle evangelies: Mattheüs 3:11; Markus 1:8; Lukas 3:16; Johannes 1:33. Deze woorden van Johannes de Doper verwijzen naar Jezus: Hij is degene die met de Heilige Geest doopt. Jezus is machtiger dan Johannes. Johannes maande de mensen tot berouw en bekering. Jezus is in staat om door de Geest ook Zijn kracht te geven om een leven als volgeling van Jezus te leiden, dat God welgevallig is. Deze belofte van Johannes werd op Pinksteren in het jaar 30 vervuld, zoals Jezus het ook voor zijn hemelvaart aankondigde (Handelingen 1: 4–5). Wij kunnen zien, dat de discipelen, die zich uit angst voor de Joden achter gesloten deuren hadden verstopt (Johannes 20:19), de blijde boodschap na het ontvangen van de Heilige Geest verkondigden, met grote moed en wijsheid (Handelingen 2: 14).

2 De unieke situatie van de discipelen: Een verschillend tijdstip van bekering en doop met de Heilige Geest

De eerste discipelen beslisten om Jezus te volgen maar ze moesten tot Pinksteren wachten op de doop met de Heilige Geest. De reden voor het verschillende tijdstip van deze gebeurtenissen vinden we in de woorden van Jezus:

Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden. (Johannes 16: 7)2

Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. (En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.)  (Johannes 7: 38–39)

Zoals deze teksten laten zien, waren de discipelen in een unieke situatie: Hoewel ze de beslissing al hadden gemaakt om Jezus te volgen, toen ze hem leerden kennen, kregen ze toch de Heilige Geest pas later – pas na zijn verheerlijking.3 Zij moesten wachten, omdat de Heilige Geest er nog niet was (Johannes 7:39). Maar waar de Heilige Geest al is uitgestort (de Derde Goddelijke Persoon werd bij Pinksteren geopenbaard), is er voor de mensen, die hebben beslist om Jezus te volgen, geen reden meer om te wachten. Ze kunnen gelijk met de Heilige Geest worden vervuld.

3 De situatie van de christenen na Pinksteren 30: De doop met de Heilige Geest bij de bekering – het direct vervuld zijn met de Heilige Geest

Na Pinksteren zijn de bekering en de doop met de Heilige Geest geen twee gescheiden gebeurtenissen meer. Als iemand zijn hart opent en God toelaat in zijn leven te komen, dan komt hij gelijk, om in hem te wonen.

En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid, namelijk de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn. (…) Jezus antwoordde en zei tegen hem: Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen. (Johannes 14: 16–17,23)

Jezus spreekt eerst over de uitzending van de Heilige Geest, dat Hij voor altijd bij de gelovigen zal zijn. Dan spreekt hij over de Vader en dan over zichzelf. Dat betekent dus, dat bij het ontvangen van de Heilige Geest de Drie-enige God zelf in de gelovige komt wonen. Precies zoals er bij de bekering niet een deel van de Vader en van de Zoon in de gelovige komen wonen, word ook niet een deel van de Heilige Geest in hem uitgegoten. De enige voorwaarde is, Hem lief te hebben en Zijn woord te houden. In dit geval wacht God niet met zijn liefde, maar Hij komt gelijk en vervuld het hart van de gelovige.

…, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is. (Romeinen 5:5)

Het past niet bij de natuur en het wezen van God, dat hij diegene die Hem liefheeft maar een gedeelte van zijn liefde zou geven. Verder is het ook zo dat de Heilige Geest een persoon is en niet kan worden opgedeeld als water. Zijn handelen wordt vaak vergeleken met levendmakend water, dat ons verfrist en de dorst lest. Maar wij lezen in zulke teksten nooit, dat God eerst een beetje van dit water en dan later alles geeft. Als in het Oude Testament de belofte van de Heilige Geest met het beeld van water wordt vergeleken, gaat het altijd over de volheid: Jesaja 32:14–16; 44:1–5; 43:19–20; 41:17–20; 35:7; 55:1–2; 58:11; Joël 3:1; Ezechiël 47:1–12.
Omdat de Heilige Geest een persoon is, is hij óf aanwezig in het hart van een mens óf Hij is het niet. Als hij aanwezig is, is hij er volledig en vervult dan met zijn hele persoon het hart van de mens.

Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend. Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan zouden hebben, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.4 Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker, opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven. (Titus 3: 3–7)

In de context spreekt Paulus over de bekering. Ooit waren wij ongehoorzaam, maar God redde ons door de wassing door de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest, die Hij in rijke mate over ons heeft uitgegoten. Dat betekent, dat de bekering en de rijk (dat betekent vol omdat het woord „rijk“ bij God niet kan betekenen dat Hij de Geest maar voor een gedeelte geeft) uitgegoten Heilige Geest niet als twee gescheiden gebeurtenissen kunnen worden opgevat, die op verschillende tijdstippen plaatsvinden.
Als de Geest over iemand niet rijk is uitgegoten, dan is hij niet gewassen en vernieuwd. Daarom is hij ook niet gered, niet gerechtvaardigd en zal hij het eeuwige leven niet erven (Vers 7).

In een andere tekst verbindt Paulus het volledige ontvangen van de Heilige Geest met het feit, dat de mens een lid van het lichaam (de gemeente) is.

Want zoals het lichaam één is en veel leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er veel zijn, één lichaam zijn, zo is het ook met Christus. Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt. (1 Korinthe 12: 12–13)

Elk lid van de Gemeente is doordrenkt van de Heilige Geest. Doordrenkt zijn is weer een sterke uitdrukking voor volheid. Zoals wij het eerder al beschreven, kan de Heilige Geest zich als persoon alleen helemaal, en niet gedeeltelijk geven. Als iemand doordrenkt is van Hem, is diegene volledig doordrenkt en Hij geeft niet eerst een beetje en dan later alles. Deze leer past beter bij de manier van denken in de oostelijke religies. Daar heerst de voorstelling van een onpersoonlijke God en een energie, die alles doordringt en geen persoonlijke God, die zich door de Heilige Schrift openbaarde.

Als er twee gradaties van het ontvangen van de Heilige Geest zouden zijn (eerst gedeeltelijk en dan volledig), dan zijn er ook twee soorten van christenen in de gemeente, afhankelijk van “hoeveel Geest” iemand heeft. Maar 1 Korinthe 12 laat niet zo een beeld van de gemeente zien. In de context van deze tekst wordt zichtbaar, dat Paulus de waarde iedere christen in de gemeente zeer benadrukt, omdat dezelfde Geest in hen woont, door Wie hij Jezus als zijn Heer belijdt en door Wie hij de gaven heeft ontvangen: 1 Korinthe 12: 3–11.

Er zijn verschillen in de genadegaven, in de diensten en werkingen, maar Paulus spreekt in geen geval over verschillen in de ontvangen hoeveelheid van de Geest. Als er namelijk zo een verschil zou zijn geweest, dan zou het wel passend zijn geweest om dat in de verzen 4–6 te noemen. Alle gaven, die in de verzen 8–10 zijn genoemd, zijn een teken dat iemand vervuld is met de Geest – en niet alleen de klanktaal, die door charismatische en pinkstergroepen als duidelijk teken van de doop met de Heilige Geest wordt benadrukt.
Ook Romeinen 8: 1–17 laat zien dat een vleselijk christendom5 niet bestaat. Volgens de gangbare charismatische leer worden mensen, die “christenen” zonder Geestdoop zijn, vleselijke christenen genoemd. Maar mensen, die naar het vlees leven, kunnen God niet behagen en zullen sterven. Christenen zijn door de Geest geleid en doden de daden van het lichaam. Door de Geest geleid te zijn betekent dat iemand vervuld is met de Geest. God wil dat zijn kinderen van het begin af aan deel hebben aan Zijn Goddelijk Wezen, om ze te ondersteunen in hun strijd. Waarom zou God nu juist in het begin, als een nieuwgeboren Christen veel strijd heeft, hem maar gedeeltelijk willen vervullen? Hij schenkt ons de volheid, zodat wij deze diepe relatie met hem kunnen hebben, waarvanuit we in staat zijn om een leven in overwinning en gehoorzaamheid te leiden.

Het voorbeeld van Paulus zelf in Damascus is een een getuigenis, dat laat zien dat je de volheid van de Geest niet van de bekering kunt scheiden:

En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden. En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt. (Handelingen 9: 17–18).

Het is ook vermeldenswaardig, dat het hier in de context van de handoplegging door Ananias niet over de klanktaal gaat (wat je volgens de klassieke charismatische theorie zou kunnen verwachten) en ook niet over een andere zichtbare gave van de Geest.
Ook in Handelingen 10: 44–48in het geval van Cornelius – kunnen we zien, dat bij de bekering de Geest werd uitgestort over hem en zijn huisgenoten – en dat voor hun doop! (volgens de klassieke charismatische leer zou de volgorde anders moeten zijn: Bekering, Waterdoop, Geestdoop.)

4 Vervuld met de Geest: De relatie met de Heilige Geest in het leven van een christen

Bij de bekering neemt God door de Heilige Geest intrek bij ons. Deze relatie met Hem kan door onze gehoorzaamheid, (bijv. goede beslissingen, toewijding, gebed) worden gesterkt of ook door onze ongehoorzaamheid worden verzwakt. Uitdrukkingen zoals: “… word vervuld met de Geest” in Efeze 5: 18, of  “… bedroef de Heilige Geest van God niet” in Efeze 4: 30 laten zien, dat het heel erg van ons afhankelijk is, van onze gehoorzaamheid, hoe sterk de Heilige Geest in ons kan werken. Paulus zegt daar ook iets over in Galaten 5: 25:

“Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen!”

In Handelingen 4 baden de eerste christenen smekend en ervoeren een grote sterking in hun geloof door de Heilige Geest:

… En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid. (Handelingen 4: 31)

Wij vinden de uitdrukking “vervuld zijn met de Heilige Geest” ook in andere situaties in Handelingen, toen de Geest iemand in den moeilijk situatie sterkte. Handelingen 4: 4–10; Handelingen 13: 9–12. In zulke situaties had het “vervuld zijn met de Heilige Geest een andere betekenis als bijv. in Handelingen 2: 4 of in andere teksten, waar iemand zich bekeert en de Heilige Geest ontvangt (bijv.: Handelingen 9: 17). Het gaat niet over het begin van de relatie met de Heilige Geest, maar over een sterking en een bijzondere ervaring van Zijn kracht en hulp.

Als we lezen dat een christen “vol van de Heilige Geest” was, betekent dat niet, dat hij – anders als andere christenen – de doop met de Heilige Geest had ontvangen, maar dat door zijn gehoorzaamheid het werk van de Heilige Geest in zijn leven duidelijk zichtbaar werd.

“… en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en van de Heilige Geest, …” (Handelingen 6: 5).

Dat betekent zeker niet, dat de andere 6 broeders, die in hetzelfde vers worden genoemd niet met de Heilige Geest waren gedoopt.

5 Verkeerd geïnterpreteerde teksten in de charismatische leer

Er zijn een paar teksten in het Nieuwe Testament, die door de meeste charismatische/Pinkstergroepen worden uitgelegd alsof de bekering en de Doop met de Heilige Geest gebeurtenissen zouden zijn die op een apart, gescheiden tijdstip plaatsvonden.6 Als wij ons voor ogen stellen, wat wij hierboven al schreven, zal het ook geen probleem zijn de volgende teksten op de juiste manier te begrijpen.

5.1 Nicodemus – uit water en Geest geboren

Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. (Johannes 3: 5)

De verkeerde charismatische optiek gaat er vanwege het woordje „en“ vanuit, dat het bij de doop met water en Geest over 2 gescheiden gebeurtenissen gaat.
Zoals wij al bij Titus 3 in de voetnoot hebben laten zien, zijn 2 uitdrukkingen, die met “en” zijn verbonden in de Bijbelse taal vaak een Parallellisme (2 keer hetzelfde met verschillende woorden). Beide uitdrukkingen hebben betrekking op dezelfde gebeurtenis, maar laten verschillende aspecten zien. Zoals we hierboven al noemden, is water in het Oude Testament een beeldspraak voor de Heilige Geest, zoals bijvoorbeeld in Jesaja 44:

Want Ik zal WATER gieten op het dorstige en stromen op het droge. Ik zal Mijn GEEST op uw nageslacht gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Zij zullen opkomen tussen het gras, als wilgen aan de waterstromen. (Jesaja 44: 3–4)

Het uitgieten van het water op dorstig land en het uitgieten van de Geest op de nakomelingen van Israël zijn niet 2 van elkaar gescheiden gebeurtenissen, maar het betekent hetzelfde. Israël werd vergeleken met een dorstig land, maar dan met een zegen, dat betekent na de uitstorting van de Geest (Zegen en Geest zijn hier weer een Parallellisme) werden de nakomelingen van Israël vergeleken met wilgen aan de waterstromen. Zo beschrijft ook de tekst in Johannes 3 met “uit water en Geest geboren worden” gewoon de vernieuwing door de Heilige Geest, zoals ook het water iedereen verfrist, die zich ermee wast.
In Ezechiël 36: 22–38 vinden we soortgelijke uitdrukkingen, die nog duidelijker de wedergeboorte of de geboorte van boven7 als het werk van God beschrijven en heel goed passen bij wat Jezus in Johannes 3 wilde uitdrukken (en ook van Nicodemus als leraar verwachtte, dat hij begrijpt waarover het gaat).

Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven. Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Ik zal maken dat u in Mijn verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt. (Ezechiël 36: 25–27)

Jezus spreekt hier in de hele context van Johannes 3 over het werk van God aan de mens en niet over een doophandeling (de “geboorte van boven” veronderstelt natuurlijk de bekering van de mens). Als Jezus in Johannes 3: 5 ook de waterdoop zou hebben bedoeld, waarom spreekt Hij dan vanaf vers 6 alleen nog over de Geest en noemt Hij de waterdoop helemaal niet meer?
Water en Geest te scheiden leidt tot een soortgelijk probleem als we al bij Titus 3 benadrukten. Als je deze onderscheiding verderdenkt, dan zou dat tot de conclusie leiden, dat mensen die alleen met water werden gedoopt, het rijk van God niet zouden kunnen beërven en ook na hun bekering het hemelse burgerschap niet zouden hebben, zolang ze nog niet met de Heilige Geest werden gedoopt.
Maar volgens Filippenzen 3: 20 is “… ons burgerschap … in de Hemelen”.  – Dat geldt voor iedereen, die zich tot Jezus heeft bekeerd!

5.2 Johannes 20: 19–23: Ontvang de Heilige Geest! (voor Pinksteren?)

En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest. (Johannes 20: 22)

Hierboven benadrukten we al dat het feit dat Jezus wegging, de voorwaarde voor de zending van de Heilige Geest was (Johannes 7: 39 en 16: 7). Dit was in Johannes 20 nog niet vervuld, omdat Jezus nog niet opgevaren en verheerlijkt was. Daarom moeten we uitsluiten dat de discipelen in deze situatie de Heilige Geest ontvingen. Vers 22 is de bevestiging van de belofte van Jezus in Zijn afscheidswoorden toen Hij over de zending van de Trooster sprak. Hij wilde de discipelen, die blij waren toen ze Hem zagen, eraan herinneren dat Hij de aarde moest verlaten: Maar Hij zou ze niet als wezen achterlaten, maar hen de Heilige Geest zenden. Deze symbolische handeling van het blazen kon hen helpen om de verbinding tussen Jezus en de Heilige Geest te begrijpen, die ze na enige tijd zouden ontvangen (Handelingen 1:5).

5.3 Handelingen 2: 37—39: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden …; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. – Bekering en doop zonder de Geest te ontvangen?

… Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. (Handelingen 2: 38)

Er is geen reden, om uit deze tekst af te leiden, dat de bekering en de doop aan de ene kant, en het ontvangen van de Geest aan de andere kant, twee gebeurtenissen zijn, die op een verschillend tijdstip plaatsvinden. Hoe zou Petrus het anders kunnen uitdrukken om te laten zien dat de bekering door God wordt beantwoord doordat Hij de Geest onmiddellijk geeft, wat door de apostelen met de doop met water werd bevestigd? We kunnen in de verzen 42–47 zien, dat de Heilige Geest gelijk daarna grote dingen in hun leven deed. Hij vulde hun hart en deed grote wonderen onder hen, namelijk: diepe broederlijke liefde en eenheid!

5.4 Handelingen 8: 5–24: De bekering van de Samaritanen en de uitstorting van de Geest pas later

Toen de apostelen die in Jeruzalem waren, hoorden dat Samaria het Woord van God aangenomen had, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe, en toen die aangekomen waren, baden zij voor hen dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.) (Handelingen 8: 14–16)

Het was een historische gebeurtenis dat er werd geëvangeliseerd onder de Samaritanen. Deze evangelisatie liet zien dat niet alleen Joden uitgenodigd zijn in het Rijk van God. Door de eeuwenlange vijandschap tussen Samaritanen en Joden was het belangrijk dat Petrus en Johannes als apostelen en zuilen van de Kerk ernaartoe gingen om de nieuwbekeerde Samaritanen te begroeten den uit te drukken dat ze als nieuwe broeders en zusters in Jezus, door de hele kerk werden geaccepteerd. Maar hoe moeten we het volgende interpreteren?: “… Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.” Vanwege de gedachten, die we hierboven al schreven, kunnen we de tekst niet zo interpreteren dat hij wil zeggen dat ze niet gelijk na de bekering met de Heilige Geest werden vervuld.

Het “vallen van de Geest op hen” moet hier dus een andere betekenis hebben. Het heeft betrekking op een krachtig en wonderbaar handelen van de Geest8: Een duidelijk teken van de aanwezigheid van de Geest in hun leven, dat ze voor de komst van Petrus en Johannes nog niet hadden ervaren. Het moest iets zichtbaars zijn, wat ook in vers 18 zichtbaar wordt: “toen Simon zag dat de Heilige Geest gegeven werd door middel van de handoplegging van de apostelen …”. Zo moeten we ook vers 17 interpreteren: “… zij ontvingen de Heilige Geest”. Ze ontvingen dus de gaven van de Heilige Geest, waarschijnlijk ook de klanktaal. Dit was een bevestiging voor het feit dat God in hun leven werkt, maar het is niet het tijdstip wanneer de Geest in hun hart werd uitgestort. De reden dat het door Petrus en Johannes gebeurde en niet door Filippus bij de bekering kan worden uitgelegd door de hierboven genoemde uitzonderlijke situatie. Het was belangrijk dat het door de apostelen werd bevestigd, dat zij aangenomen werden door de kerk.9

5.5 Handelingen 19: 1–7: De twaalf discipelen van Johannes

… Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord dat er een Heilige Geest is. (Handelingen 19: 2)

Deze discipelen ontvingen de doop van Johannes. Dat betekende in hun geval dat ze discipelen van Johannes waren, die zijn leer volgden maar niets van de leer van Jezus en van de Heilige Geest wisten. Daarom kunnen we ze niet als christenen zien. Het is aan te nemen dat ze uit Klein-Azië kwamen, over de doop van Johannes hoorden, zich van hun zonden bekeerden en volgens wat zij begrepen een rechtschapen leven leidden. Daarom worden ze in vers 1 discipelen genoemd en in vers 2 gelovigen. Het lijkt erop dat ze ook met elkaar samen waren. Pas door Paulus leerden ze het Christendom kennen en ze namen het gelijk aan. Ze namen de beslissing om Jezus te volgen; Paulus doopte ze en ze ontvingen gelijk de Heilige Geest. Toen Paulus hen de handen oplegde kregen ze ook gaven van de Heilige Geest: klanktaal en profetie.

5.6 Handelingen 18: 23–28: Apollos

Deze was in de weg van de Heere onderwezen en, omdat hij vurig van geest was, sprak en onderwees hij nauwkeurig de zaken van de Heere, maar hij wist alleen van de doop van Johannes. (Handelingen 18: 25)

Hoewel we ook over Apollos lezen, dat hij alleen de doop van Johannes kende, onderscheidt hij zich in een paar punten van de discipelen van Johannes in Handelingen 19:

  • Hij was onderwezen in de weg van de Heere
  • Hij was brandend in de Geest10
  • Hij onderwees nauwkeurig de zaken van de Heere Jezus
  • Hij begon vrijmoedig in de synagoge te spreken
  • Toen Aquila en Priscilla hem gehoord hadden, legden ze hem de weg van God nauwkeuriger uit
  • Hij werd niet door Aquila en Priscilla gedoopt

Deze verschillen laten zien dat Apollos geestelijk op een heel ander niveau was als de twaalf discipelen van Johannes in Efeze. Hoewel er dingen waren, die hij over Jezus en Zijn leer nog niet wist, beoordeelde Aquilla en Priscilla het zo, dat hij een broeder in Christus was. Daarom doopten ze hem niet, maar legden hem alleen de dingen uit, die nog ontbraken.

5.7 Hebreeën 6: 1–2 Dopen als een basisleer over Jezus

Laten wij daarom het eerste onderwijs met betrekking tot Christus laten rusten, en doorgaan tot de volmaaktheid, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van de leer van de dopen, van de handoplegging, van de opstanding van de doden en van het eeuwig oordeel. (Hebreeën 6: 1–2)

„Dopen“ (in het Grieks: „baptisma“, meervoud van „baptismos“) worden in dezelfde brief ook in hoofdstuk 9:10 genoemd „verscheidene wassingen“. Hier hebben de „wassingen“ betrekking op de rituele wassingen volgens de wet van Mozes. Het doel van de brief aan de Hebreeën is de christenen die uit het Jodendom kwamen te bemoedigen niet terug te vallen in het Jodendom en de verschillen in het geloof van het Oude Testament en het Nieuwe Testament te benadrukken.
Daarom is de waarschijnlijkste betekenis van de „leer van de dopen“ als volgt: De doop die door Jezus werd geboden moet duidelijk gescheiden worden van de rituele wassingen van de wet van Mozes en de andere wassingen in het Oude Testament, zoals bijvoorbeeld de proselytendoop of de doop van Johannes. Dat is werkelijk een basisleer, die de ontvangers van de brief begrepen toen ze christenen werden en daaraan wil de schrijver van de brief ze herinneren. Deze interpretatie ondersteunt de charismatische theorie (wassingen/doop = waterdoop een geestdoop) niet, maar hij past goed bij de leer van de brief aan de Hebreeën.

5.8 Lukas 11: 5–13

13 Als u die slecht bent, uw kinderen dus goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan hen die tot Hem bidden? (Lukas 11: 13)

Op grond van deze tekst organiseren charismatische en pinkstergroepen speciale ontmoetingen, waarin ze tot God om de “Heilige Geest” bidden. Maar de context van deze tekst in Lukas en ook de Griekse oorspronkelijke tekst ondersteunen deze interpretatie niet. In de Griekse tekst staat alleen “die Hem vragen” en niet “die Hem om de Heilige Geest vragen”. Als we naar de context kijken, leert Jezus zijn discipelen te bidden en als bemoediging spreekt Hij erover, hoe God over ons gebed denkt. In de verwijstekst in Mattheüs 7: 11 staat in plaats van de “Heilige Geest”, “goede gaven”. Daarmee wil Jezus zeggen dat we tot God kunnen keren als tot een liefhebbende Vader, als we hulp nodig hebben en als hetgeen waarvoor we bidden naar Zijn wil is (1 Johannes 5: 14). In de versie van het evangelie van Lukas wil Jezus nog benadrukken dat het beste wat God aan de biddende mensen wil geven, de Heilige Geest is. Alle verdere goede dingen, die God geeft, geeft Hij door de gemeenschap, de leiding en de sterking van de Heilige Geest. De eerste vervulling van deze belofte kwam tijdens Pinksteren, toen de discipelen van Jezus de Heilige Geest ontvingen.

6 Samenvatting

Het leven van een christen begint met de beslissing zich van de zonde af te keren en Jezus te volgen. Gods antwoord op deze beslissing is een directe en rijke uitgieting van de Geest in het hart van de nieuwbekeerde, zodat hij kan ervaren dat God hem als Zijn kind heeft aangenomen. Door de Geest kan hij de liefde, de vrede en de kracht van God in de strijd tegen de zonde ervaren.
De Heilige Geest vervult zijn hart zodat hij zijn broeders kan liefhebben en andere mensen die God nog niet kennen. Hij helpt hem om de gezonde leer van Jezus te begrijpen en met andere christenen tot eenheid te komen. Geen christen moet na zijn bekering op de doop met de Heilige Geest wachten, omdat God hem als zijn geliefd kind de volheid wil geven.

Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid. Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: Híj was het van Wie ik zei: Hij Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik. En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade. (Johannes 1: 12–16)

Scroll to top ↑


Voetnoten:
  1. Ze zijn het er ook mee eens, dat in sommige gevallen deze beide gebeurtenissen tegelijkertijd kunnen plaatsvinden, of ook, dat de doop met de Heilige Geest voor de waterdoop kan plaatsvinden. Maar zulke gevallen worden als uitzonderingen beschouwd, en ze zeggen dat in een normaal geval na de bekering en de doop met water enige tijd moet verstrijken. Het teken van deze doop met de Heilige Geest is normaal gesproken de gave van het spreken in klanktaal. In dit onderwerp gaat het over de weerlegging van de wijdstverbreide leer over de doop met de Heilige Geest. We zijn ons bewust van het feit, dat niet alle charismatische en pinkstergroepen er in dit punt hetzelfde over denken. 
  2. Als Bijbelvertaling hebben wij, tenzij bij het citaat anders aangegeven, de Herziene Statenvertaling geciteerd. 
  3. God wilde zijn Drie-enige natuur op die manier openbaren. Eerst maakt Hij Zijn Zoon bekend, die in Jezus vlees geworden is. Dan stuurt Hij de Heilige Geest pas nadat Jezus wegging om de mensen te helpen om te begrijpen dat Hij een eigen persoon in de Drie-eenheid is. We zien dat in het bijzonder door Johannes 14, dat het werk van de drie “personen” niet echt kan worden gescheiden. Meer daarover is te lezen in ons onderwerp over Drie-eenheid! 
  4. Hoewel de wedergeboorte en vernieuwing hier met het woord „en“ zijn verbonden, hebben ze betrekking op dezelfde inhoud, waarbij ze verschillende aspecten benadrukken. Het is een bekend stijlmiddel uit de bijbel dat „parallellisme“ wordt genoemd. Hier vinden we een „completerend parallellisme“, zoals hij bijvoorbeeld ook in Psalm 46: 2 te vinden is: „God is ons een toevlucht en vesting; Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.“. Het tweede deel is toegevoegd om het eerste deel te completeren. 
  5. De mogelijkheid van een vleselijk christendom is normaal gesproken op een verkeerde interpretatie van 1 Korinthe 3: 1–4 gebaseerd. Paulus noemt christenen in Korinthe vleselijk, omdat afgunst, ruzie en tweedracht onder hen voorkomen, dus werken van het vlees. Volgens Galaten 5: 19–21 zullen degenen die zulke dingen doen het rijk van God niet erven. Ook de christenen in Korinthe moeten zich van zulke zonden bekeren. De oorzaak van hun vleselijkheid ligt er niet aan, dat ze nog niet met de Geest zijn gedoopt, maar aan hun ongehoorzaamheid. Daarom is de oplossing niet het bidden om de doop met de Heilige Geest, maar de strijd tegen de zonde. (Galaten 5: 13–15; 1 Korinthe 3: 16–18). 
  6. Charismatische en Pinkstergroepen zijn het onder elkaar niet eens over dit punt. Sommige leren dat iemand, die zich bekeert een beetje Geest krijgt en dan later de volheid. Andere zeggen dat de Heilige Geest bij de bekering helemaal niet in het hart intrekt en dat dit pas later bij de doop met de Heilige Geest gebeurt. In beide leren worden natuurlijk uitzonderingen toegelaten. 
  7. De Griekse term “gennao anothen” kan 2 dingen betekenen: wedergeboren, of, van boven geboren (vergelijk de betekenis “anothen” in Johannes 19: 11 en 23). 
  8. We vinden een soortgelijke uitdrukking in Lukas 1: 35: “En de engel antwoordde en zei tegen haar (Maria): De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.” Hier heeft het komen van de Geest over Maria betrekking op het machtige werken van de Geest bij de verwekking van Jezus in de maagd Maria. 
  9. In deze situatie en later toen Cornelius zich bekeerde, kunnen we de speciale toepassing van het Sleutelgezag zien, die Jezus aan Petrus toevertrouwd had (Mattheüs 16: 19). In de hoofdstukken 2, 8 en 10 van Handelingen geeft Lukas stap voor stap het bericht over de uitbreiding van het Christendom: 1. Joden uit de verstrooiing (Diaspora), de 2. Samaritanen en 3. Heidenen. 
  10. de HSV vertaalt “vurig van geest” maar in de Griekse oorspronkelijke tekst staat “brandend (kokend) in de Geest”. Er is maar 1 andere tekst in het Nieuwe Testament, waar dezelfde Griekse uitdrukking ook wordt gebruikt: Romeinen 12: 11. Daar gaat het zonder twijfel over christenen die de Heilige Geest hebben.